Geschiedenis van het Walcker-orgel
Op 17 juli 1914 werd aan de firma E.F. Walcker & Cie. in Ludwigsburg (bij Stuttgart) de opdracht verleend een nieuw orgel te bouwen voor de Nieuwe Zuiderkerk aan de West-Zeedijk te Rotterdam. Deze opdracht was mogelijk geworden dankzij een legaat van Hendrik Bos Kzn. en van meet af aan was het streven erop gericht "een groot, in elk opzicht eerste klas orgel te plaatsen." Daartoe was "een onderzoek ingesteld naar de beste orgelfabrieken in Nederland, Zwitserland en Duitsland, en kwam men tot het besluit, een electro-pneumatisch orgel van de nieuwste vinding met vier klavieren en vrij pedaal - het 4de klavier als een zogenaamd 'Fern-(Echo)werk' - te doen bouwen door de firma E.F. Walcker & Co., Hoforgelbaumeister te Ludwigsburg." (Het Fernwerk kreeg een plaats boven het kerkgewelf en werd via een bijna 21 meter lang kanaal met de kerkruimte verbonden.) Met de bouw van dit instrument beoogde men een orgel te bouwen, "dat als een model van orgelbouw, ook voor latere geslachten getuigenis zou afleggen van den kunstzin van onzen tijd."
Het klankconcept van het orgel, naar ontwerp van Oscar Walcker, is ontworpen vanuit de Duits-romantische traditie, maar laat daarnaast ook invloeden zien van de Elzasser 'Orgelreform', waarvan niemand minder dan Emile Rupp en Albert Schweitzer de voormannen waren. De dispositie werd in overleg met de schenker en de Rotterdamse organist J.H. Besselaar opgesteld. Deze laatste vermeldt nog in de brochure die hij over het orgel schreef: "Er zijn geen kosten ontzien, teneinde het geheel een waardig aanzien te geven, getuige ook de electrische lift naar het orgel, de beide orgelkamers met hare artistieke meubileering en rijke verlichting, de aangebrachte electrische en centrale verwarming. Bij zoo'n schitterend orgel behoort dan ook een passende omgeving.
Op 29 maart 1916 kon het instrument (Walckers opus 1855) in gebruik worden genomen; het orgel bleef in ongewijzigde toestand op zijn standplaats bewaard.
"
Medio 1968 werd besloten de Nieuwe Zuiderkerk af te breken.
Op initiatief van de heer A.M. de Boom, ingenieur Bouwakoestiek, werd het orgel van de Rotterdamse kerkelijke gemeente gekocht: op 20 november 1968 werd het openbaar verkocht en ging het over in handen van de Hervormde Gemeente te Doesburg.
In het hele proces van aankoop, herbouw en ingebruikname vervulde de heer de Boom een cruciale rol. Demontage, transport en herbouw van het orgel in de Grote of Martinikerk stonden onder zijn directie en dagelijkse leiding waarbij de uitvoerende werkzaamheden in 1970 werden opgedragen aan de firma Jos Vermeulen te Alkmaar. Als akoestisch ingenieur was hij bovendien betrokken bij de herbouw en restauratie van de Martinikerk. Het houten gewelf getuigt hiervan. In de jaren na de oplevering van het orgel besteedde de Boom gedurende 25 jaar geheel belangeloos vele uren aan het onderhoud van het orgel.
Op 31 augustus 1972 kon het orgel met zijn schitterende "Jugendstil"-front weer in gebruik worden genomen. Het oorspronkelijke klankconcept bleef behouden, zij het dat het niet mogelijk bleek het Fernwerk op een overeenkomstige manier te plaatsen als dat in Rotterdam het geval was geweest. Voor de opstelling van het Fernwerk moest ook een andere oplossing gekozen worden: het vond een plaats op de kas van het orgel (dus in de kerkruimte) als echowerk. Het orgel bezit 4 klavieren en pedaal en is met 75 registers en 5415 pijpen (die in 4 etages staan opgesteld) het grootste elektro-pneumatische orgel van Nederland! Een bijzonderheid is nog, dat zich onder het metalen pijpwerk van het orgel geen exemplaren van zink bevinden. Het is een van de weinige instrumenten van de firma Walcker uit deze periode, die bewaard zijn gebleven. Sedert 1991 staat het instrument op de lijst van Rijksmonumenten.
In 2003 verscheen bij gelegenheid van de restauratie bij de Walburg Pers van het instrument een monografie onder de titel “Orgelreform in Nederland – Het orgel van de Grote of Martinikerk te Doesburg”. ( ISBN 90 – 5730 – 265 – 9)