Het Flentrop koororgel
Het Flentrop-orgel werd op 3 september 1953 in de Martinikerk in gebruik genomen. Het was toen geplaatst in de noodkerk die in het koor van de zwaar beschadigde kerk was aangebracht. Doordat het van Gelder-orgel met de toren en een deel van het schip van de kerk op 15 april 1945 te onder was gegaan, zocht men een instrument dat dienst kon doen in de noodkerk. Als adviseur was aangetrokken Joh.Legêne uit Lochem. Het ontwerp moest zodanig zijn, dat het na de voltooiing van de restauratie van de kerk makkelijk verkocht kon worden.
De orgelkas werd ontworpen met het oog op de ongewisse toekomst: als koororgel of als rugwerk van een groter orgel en vervaardigd door een plaatselijk timmerman. Nadat het instrument gereed was, werd het alvorens men het in Doesburg plaatste, eerst nog tentoongesteld in de Brouwerskapel van de Grote of St.Bavokerk te Haarlem op de Expositie van Nederlandse orgelcultuur, die in het kader van het Internationaal Orgelconcours was ingericht. Daar werd het gepresenteerd tijdens de opening van de expositie op 26 juni 1953 door Legêne. In de vijftiger jaren oriënteerde de orgelbouwers zich op de instrumenten uit wat werd gezien als de bloeitijd van de orgelbouw: de barok. De neo-barok orgels, zoals ook het Doesburgse koororgel kregen een sterke en vaak felle klank en de aanspraak van de pijpen was zo fel dat de toon voorafgegaan werd door het karakteristieke “spucken”. In 2001 werd het instrument door Flentrop-Zaandam opnieuw geintoneerd, waardoor de ‘scherpste kantjes’ er vanaf gehaald werden en de klank milder werd.
De dispositie:
Manuaal IPraestant 8′ Roerfluit 8′ Octaaf 4′ Vlakfluit 2′ Mixtuur 4-6 sterk Musette 8′ in het front |
Manuaal II/NevenklavierHolpijp 8′ Roerfluit 4′ Prestant 2′ Nasard 1 1/3′ Scherp 1/2′ 2-3 sterk |
PedaalBourdon 16′ |
Koppels I/II, Ped. I, Ped. II |