Muziek in de Doesburgse Grote of Martinikerk
Al in de voorganger van de huidige kerk, de Romaanse Martinikerk die op dezelfde plaats stond, werd muziek gemaakt en gezongen. De vroegste vermelding van een organist dateert uit 1411, in 1413 wordt meester Petere als organist genoemd en in 1493 Derrick Mackreel. De bouw van de huidige kerk wordt in 1530 voltooid.
Hier hingen de eerste orgels aan de blinde muur in de Anna-kapel, boven de deur naar de consistorie, voorheen garfkamer geheten. Dit wordt bevestigd door wat we in een archiefstuk uit 1592 lezen: “Item aen den steenmetselaer aenbestaedt die garff kamer onder dat Orgel daer die doden liggen voor ij daler”.
Een stukje van de cartouche, de omschildering is nog aanwezig, in de muur zijn dichtgemetselde deuropeningen gevonden en in de plafondschildering worden meerdere musicerende engelen en David met de harp afgebeeld. In de voor-reformatorische tijd werden orgels zo dicht mogelijk bij het koor gebouwd, bij het liturgische en dus muzikaal centrum: in hoofdzaak waren het de priester en het (jongens-)koor die zongen. Doesburg kende in die tijd ook een Latijnse school waarvan de leerlingen in de mis zongen. Het portaal aan de marktzijde werd het schoolportaal genoemd. Dat was al in 1411 het geval:
1411 augustus 22 (op Sunte Thimotheus’ und Symphorianus’ dach der heyliger martelers).
Burgemeesters, schepenen en raad van de stad Doesborch oorkonden, dat heer Johan Kristanszoon, pastoor aldaar, met heer Geryt Taets en heer Steven Johanszoon, priesters en broeders, zijn medegezellen van de Duitsche orde enerzijds en heer Derick die Gruter, heer Geryt Bockhamer, heer Henrick van Wiele, heer Harmen Kockwijck en heer Derick Kompelman, gebeneficieerde priesters in de kerk aldaar, benevens Albertus Roever, schoolmeester, anderzijds een overeenkomst hebben gesloten aangaande de zang tijdens de kerkdiensten.
Nu is het de Cantorij van de Grote of Martinikerk die de Lofzang gaande houdt.